Het trio Argos was een feit nadat men op de digitale snelweg drummer Ulf Jacobs was tegengekomen. Na het toetreden van gitarist Rico Florczak in 2010 werd Argos een kwartet. Alsof dat nog niet genoeg was werd toetsenist Thilo Brauss als vijfde lid aan de bezetting toegevoegd. In deze samenstelling werd het inmiddels vijfde album Unidentified Dying Objects opgenomen en uitgebracht.
Argos speelt sinds haar oprichting een mix van moderne prog en retroprog in een Canterbury-jasje. Zie ze als een light-versie van The Tangent. Funky, jazzy, zelfs een tikkeltje psychedelisch, maar o zo prog. Niet vreemd dat Argos ook wel de meest Brits klinkende Duitse band wordt genoemd. Ook op dit album wordt geen concessie gedaan aan het karakteristieke bandgeluid. Maar met Andy Tillison (The Tangent) en voor het eerst ook Linus Kåse (Brighteye Brison, Änglagård) als gast in de gelederen hoef je niet anders te verwachten.
The Hunter’s Last Stand is een zeer sterke opener. Het heeft alle kenmerken van traditionele symfonische/progressieve rock in een mix van The Tangent en The Flower Kings. Een dubbele laag toetsen, frivole gitaarpartijen, vlotte toetsen solo’s en uiteraard tal van tempowisselingen. De zang doet daarbij regelmatig denken aan die van Andy Tillison. Minder complex, bij vlagen zelfs rechttoe rechtaan en makkelijk verteerbaar, is Unpainted Dreams. De afwisseling met piano, alsmede de gitaar- en orgel solo in het tweede deel zijn smaakvol. Beneath The Valley Of Sleep neigt erg naar Canterbury met afwisselende en samenzang van Thomas Klarmann en Robert Gozon. The Days Of Perky Pat begint slapjes en kalm, maar ontwikkeld zich tot een geinig nummer vol met muzikale verrassingen. Shock Headed Peter is de laatste van een viertal nummers dat net de vier minuten aantikt. Het nummer is retro zoals Genesis uit de jaren zeventig. De zang is van Thomas Klarmann en de solo op melodica van Thilo Brauss verrast.
Dat Argos ook instrumentaal uit de voeten kan laat men horen op het Canterbury en jazz-gekleurde Still Fighting Gravity. Na vier minuten volgt een kort vocaal stuk, waarna het nummer kantelt in een stuk wat klinkt als het Zweedse Carptree. Na het zwakke niemendalletje Elsewhere is het tijd voor When The Tide Comes In. Met ruim 18 minuten het magnum opus van deze cd. Dat de heren stuk voor stuk uitblinken op hun instrument(en) wordt zonder meer duidelijk. Maar het componeren van een goede epic is duidelijk andere koek. Voor mijn gevoel mist dit nummer een goede opbouw en samenhang. Men springt als het ware van de hak op de tak in een mengelmoes van stemmingen en stijlen variërend van King Crimson tot Hatfield And The North en Änglagård. Ik wist mijn aandacht er in ieder geval niet de volle speelduur bij te houden.
Een finaal oordeel vellen over Unidentified Dying Objects is lastig. Een cijfer geven weiger ik al mijn hele leven als recensent. Mijn gedachten dwalen terug naar de tijd waarin op school de rapporten werden uitgedeeld. De stem van de leraar schiet weer in mijn hoofd: “een mager zeventje Hans, maar er had zoveel meer ingezeten….”. Laat ik het hier maar bij houden.