Corona of niet, Bonamassa gaat in hetzelfde moordende tempo door met het uitbrengen van albums. Time Clocks is zijn vijftiende soloalbum sinds zijn debuut in 2000. En dan zijn daar ook nog livealbums en albums met Black Country Communion, Rock Candy Funk Party, Beth Hart en de Sleap Eazys en de laatste jaren zijn productieklussen.
Bonamassa werkt met een vrij vast groepje muzikanten. Toch hebben er twee wijzigingen in zijn band plaatsgevonden. Bassist Michael Rhodes en toetsenist Reese Wynans zijn na jaren trouwe dienst vervangen door Steve Mackey (ooit lid van Pulp en inmiddels een veelgevraagd sessiemuzikant) en Lachy Doley, die eerder al werkte met Mahalia Barnes, Jimmy Barnes en Glenn Hughes. Het vertrek van Wynans en Rhodes, die op het Now Serving Royal Tea-livealbum nog van de partij waren, zou overigens zomaar simpelweg een kwestie van leeftijd kunnen zijn.
Als je naar de co-componisten kijkt lijken het vooral tracks te zijn die er al een tijdje lagen. Voor Royal Tea ging Bonamassa naar Londen om te schrijven met Bernie Marsden, Jools Holland en Cream-tekstdichter Pete Brown. Hier zijn er songs te vinden die hij schreef met twee van zijn vaste co-componisten, James House en Tom Hambridge, eentje met Bernie Marsden, een met Blackberry Smoke’s Charlie Starr en een met singer-songwriter Alyssa Bonagura. Dat zou misschien maken dat je verwacht dat het simpelweg een goed, maar voorspelbaar Bonamassa-album zou zijn. Dus niet. Op Royal Tea waren al wat opvallende uitstapjes te horen en Bonamassa gaat op Time Clocks door op de ingeslagen weg. Ik vermoed dat dat te maken heeft met die productieklussen van de afgelopen jaren. Kevin Shirley is op Time Clocks zoals altijd de producer, maar het zou me niet verbazen als Bonamassa zich daar steeds meer tegenaan bemoeit.
Natuurlijk, de al bekende invloed van Eric Clapton en anderen hoor je nog steeds. Toch is het opvallend dat je ook heel andere invloeden hoort: The Who en vooral Pink Floyd. In het gitaarspel, maar ook bijvoorbeeld in de koortjes in het titelnummer. Time Clocks en Mind’s Eye hebben sowieso een heel sterke Pink Floyd-vibe. Elders hoor je didgeridoo of whistles en waar hij altijd toch vrij strak in het bluesidioom bleef zitten hoor je nu soms bijna arenarock. Bijvoorbeeld in Notches, de song die hij schreef met Charlie Starr, Curtain Call of – daar is ‘ie weer – Time Clocks (dat intro!). Dat neemt niet weg dat er ook weer typische Bonamassa-bluesstampers als The Heart That Never Waits tussen staan. Opvallend is ook de lengte van de tracks. Van de tien songs – nou ja, negen en een instrumentaal intro – zijn er vijf van zo’n zeven minuten. Die tijd wordt meestal niet gebruikt voor nóg langere solo’s, maar om verschillende sferen in één track te laten horen. Kortom, een vrijere Bonamassa. Geen fundamenteel andere songs, maar Bonamassa voelt blijkbaar veel meer ruimte om te spelen met het geluid en fraaie details toe te voegen in de vorm van zang, didgeridoo, whistle, percussie en strijkers. Mij bevalt het wel, moet ik zeggen.
Nog even een speciale vermelding voor de prachtige hoes. Die is van de hand van Hugh Syme, die heel veel Rush-covers deed, net als covers van Dream Theater, Queensrÿche en Flying Colors.
Joe Bonamassa website
Joe Bonamassa – Time Clocks
602
vorig bericht