De openingstrack (Chāoyuè Dìyù) is heel cinematografisch. Hij heeft het onheilspellende dat je ook vindt in de Oosterse arthousefilms, maar nog geen blackmetal-elementen. Die komen er wel op Shēnyuān: blastbeats en intense, ijle gtaren. Om helemaal tot het blackmetal-leger te behoren mocht de zang nog iets agressiever, maar we gaan er ook geen aftiklijstje naast leggen. Hailàng is opnieuw een relatief korte filmische sfeerzetting. Cāngliáng is heel atmosferische metal, maar dan zonder de klassieke blackmetaltoetsen. Yān gaat daarna zelfs naar de symfonische metal van pakweg Epica, maar dan met een hese Taiwanees op zang. Op zit de zanger dan weer wel helemaal in de blackmetalwereld, met een ijzingwekkende growl/krijs over een eerder barok en symfonisch stuk metal. Yān en Jī klinken beide heel Europees.
Yun Miè heeft dan weer een overdaad aan blastbeats en doet in de opbouw en compositie denken aan Wiegedood, met heel intense stukken die alterneren met bijna doods stiltes. Dit is voor blackmetalfans het snoepje op dit album. De afsluitende track (Zidàn Kong) is eveneens een taaie brok blakcmetalherrie, maar net iets minder overtuigend dan Yun Miè.
Laang is een heel geslaagde oefening. Nergens hoor je dat dit een eenmansproject is, want Yáng Tāohi beschikt over een ruim arsenaal aan muzikale ideeën voor melodieën en arrangementen en is ook een virtuoos in het vertalen van zijn ideeën naar allerlei instrumenten. Het is bijzonder verfrissend wat hij doet, maar het valt moeilijk te vatten in een (sub)genre. Om als (terror) atmosferische blackmetal gecatalogiseerd te worden, maakt hij toch wat te veel uitstapjes naar andere genres. Maar het levert wel knappe tracks op met black als gemene deler.
De video is de instrumentale versie van Zidàn Kong.