Het nieuwe en vijfde album van Periphery liet even op zich wachten. Na het overweldigende album Periphery IV: Hail Stan leek het voor de band een onmogelijke taak om een nieuw album op te nemen. Het schrijfproces begon reeds in 2020 maar gitarist Misha Mansoor was er niet zeker van of hij ooit nog een album zou opnemen waar hij compleet achter zou staan. En het scheelde niet veel of de band was opgeheven. Het vijftal heeft zichzelf en elkaar uitgedaagd om van Periphery V: Djent Is Not A Genre een hoogwaardig album te maken zoals alleen zij dat kunnen.
Je krijgt op het vijfde album negen nieuwe composities voor je kiezen waar ze 72 minuten voor uittrekken. Wildfire opent het album overtuigend en je weet meteen weer hoe keiharde metal groovend klinkt. Het gitarendrietal stuwt elkaar op en drummer Matt Halpern laat zich niet onbetuigd om alles met kracht naar voren te duwen. Zanger Spencer Sotelo past continu zijn stijl van zingen aan aan de melodie die in ruim zeven minuten voortdurend verandert en door de variëteit als vanzelf de luisteraar aan zich kluistert. Halverwege ligt het complete djentarsenaal aan de basis als granieten fundament voor de rest. Naadloos loopt het over in een melodisch stuk muziek waarin zelfs jazzelementen niet ontbreken met de kwastjes op de snare, de wat tegendraadse pianoklanken en zelfs een stuk sax van Jørgen Munkeby. En dan denk je misschien dat de compositie rustig uitloopt, maar dan heb je je verkeken op drummer Mark die er nog even een salvo uitgooit voordat er klassiek wordt afgesloten. De rust is van korte duur wanneer Atropos wordt ingezet. Djent mag dan geen genre zijn. Het is wel overduidelijk en nadrukkelijk aanwezig. Leuk is het feit dat de djentriff zo anders is dan de heldere, wat dunne, zang van Spencer. Het heeft zelfs een licht theatrale insteek en een lekkere mood. Ik moet even aan Hail The Sun denken die dat ook zo goed in hun muziek weten te verwerken. Bij Periphery hoef je echter niet te verwachten dat alles bij hetzelfde blijft want in de ruim acht minuten weten ze het karakter steeds te veranderen en trekken ze geregeld alle registers open. Er gebeurt zoveel in de acht minuten, maar nooit verzuipen de heren in een complexe brij die niet meer te volgen. Integendeel.
Tot nog toe is de muziek op het vijfde album vrij heftig geweest. Het karakter in Wax Wings is naar mijn mening meer toegankelijk. Met bijna acht minuten op de klok weet je dat dat niet de hele tijd zo doorgaat. De rust keert terug en viool en piano ondersteunen de heldere zang van Spencer en van daaruit bouwt Periphery weer knap toe naar een fraaie ontlading met een theatrale insteek (denk hierbij aan Incura) die weer uitloopt naar een klassieke afsluiting en als een speeldoosje de deksel sluit.
Het deksel is nog niet dicht of de djentdemonen ontketenen zich in Everything Is Fine! en krijg je als luisteraar een pot vette metal over je heen. Vette riffs lijken ontembaar, drummer Mark lijkt gebeten door een Formule 1-bolide en snerpende gitaarpartijen vervolmaken de overheersing. Vanuit de mainstreamgedachte in Wax Wings is dit toch wel metal voor gevorderden. Ritme en intensiteit zijn maximaal ingezet en overweldigend. Met vijf minuten een vrij ‘korte’ compositie, maar het kan voor sommigen echt genoeg zijn omdat anders het adrenalinepeil op maximaal blijft steken. Dracul Gras is dan van hetzelfde laken een pak maar met ruim twaalf minuten wat meer overweldigend. De progressieve djent is ruimschoots aanwezig maar het geluid in Dracul Gras is zo veelzijdig dat het goed behapbaar is. Omdat de heren er ruim de tijd voor nemen is er genoeg ruimte voor de verschillende muziekstukken waarbij alles mooi voor het voetlicht gezet kan worden. Na een genadeloze metalinjectie is het weer onregelmatig grooven na negen minuten om vanuit die invalshoek alles toch weer een bijzondere wending te geven. Dracul Gras kan daarmee beluisterd worden als een meteorologisch verslag van een lentedag in Nederland waarin alle diverse weertypen terug mogen komen.
Silhouette is dan even slikken, maar misschien ook een anti-gif. Het is rustig, langzaam en mierzoet. Zoals ze zelf omschrijven: een electro popballad. En dan één waar menig boyband jaloers op zou kunnen zijn. Dying Star mag dan wat krachtiger zijn ingezet. Ook hier overheerst het mainstreamkarakter. Vooral in de refreinen is het een leuke rockcompositie waarbij het geluid wel lekker vol aangezet is in de productie. Ook afsluiter Thanks Nobuo mag in dit rijtje toegevoegd worden. Periphery hakt er bij de start aardig op in, maar bovenal is deze compositie erg toegankelijk hoewel drummer Matt aardig uitgedaagd wordt in zijn spel. Na acht minuten is de koek aardig op en wordt je in de zenstand gezet met vier minuten licht klassiek.
Zagreus is heftig en scherp met alle djent-elementen die een gitarist kan verzinnen. Qua zang is er weer genoeg te beleven. Kracht en melodie gaan hier weer hand in hand en kent overeenkomsten met bijvoorbeeld Ice Nine Kills. Zanger Spencer Sotelo laat in Zagreus horen dat hij alle technieken tot in de puntjes beheerst. Het trio Misha, Jake en Mark zetten als drietal een gitaarmuur neer die moeilijk geslecht kan worden en vanuit alle perspectieven onbetwistbaar tot de verbeelding spreekt. Je kunt ook in Zagreus niet ontkennen dat Periphery de grenzen van muziek, zichzelf en genres opzoekt, want het subtiele pianostuk is een mooi contrast tegen de djentmuur die ze opgeworpen hadden. En als een soort soundtrack eindigt de compositie wonderschoon en sereen.
Ik was Periphery even kwijt na het tweede album en dat is wel vreemd omdat de muziek van Periphery tot de verbeelding blijft spreken. En hoewel Djent geen genre genoemd mag en kan worden volgens de band zie ik ze wel als één van de grondleggers van de djentelementen in de metal. Periphery V: Djent Is Not A Genre is best een hele zit met 72 minuten, maar het is het allemaal wel waard.