De twee constante factoren zijn zanger Adam Franklin en gitarist Jimmy Hartridge. Een van de nieuwkomers is de van Supergrass geleende Mick Quinn. Op hun nieuwe album Future Ruins kruiden ze hun dromerige stofzuiger-geluid (zo typisch voor shoegaze) opnieuw met psychedelica, indierock en grunge. Niet zozeer de oergrunge van Nirvana en Pearl Jam, wel die van Sugar (op Copper Blue), die van Soundgarden (Black Hole Sun) en die van Screaming Trees. Allemaal bands die schatplichtig zijn aan de helden van de oerbezetting van Swervedriver: Dinosaur Jr, Hüsker Dü en Sonic Youth.
De elementen die ze uit de indierock halen, komen uit hetzelfde tijdvak als Sugar en Soundgarden: het slordige van The Lemonheads en het luie van Teenage Fanclub, of omgekeerd. Dat doen ze o.m. op The Lonely Crowd Fades In The Air. Een paar keer schurken ze tegen de postpunk aan, maar dat levert je als shoegazeband doorgaans eerder bonuspunten op dan zure opmerkingen. Dat gebeurt hier op het trage, zelfs slepende Future Ruins. Gek dat dit de titeltrack geworden is, want zeker muzikaal is het geen hoogvlieger, al is zitten er wel lekkere psych-stukken in deze luie postpunk. Ook in de lyrics staan er sterkere tracks op dit album.
Het is opnieuw een mooi huwelijk van shoegaze en vooral grunge, wat alvast het beste laat vermoeden. Echte missers staan er niet op Future Ruins, of het zou de trage titeltrack moeten zijn of het tussen jazz en crooner twijfelende Everybody’s Going Somewhere & No-One’s Going Anywhere of de bijna-helemaal instrumentale outro Radio-Silent. De overige tracks zijn op z’n minst degelijk en soms zelfs fantastisch, zoals het aan Morphine en Soundgarden schatplichtige Theeascending of het eerder poppy indierockende Drone Lover. Of het lekker donker-rockende Spiked Flower (Black Rebel Motorcycle Club). Of het naar Grant Lee Buffalo en The Posies-ruikende Golden Remedy. Of Good Times are So Hard To Follow met zijn Britpop-intro en beat.